Er was eens een dorp met alleen maar ongelukkige mensen. Ze waren continu aan het werk, hadden geen tijd voor hun huisdieren, kinderen, elkaar. Ze waren zombies. De lokale maskermaker kwam met de oplossing om zijn dorpsgenoten ten minste één dag per jaar respijt te geven: maskers gemaakt van hout van de geluksboom.
Toen hij op het punt stond de boom om te hakken, protesteerde die. De boom kwam met een alternatief. De dorpelingen moesten niet elk jaar een boom opofferen maar hun maskers ophouden. Dan waren ze het hele jaar door gelukkig, in ieder geval aan de buitenkant.
The Mask Maker and the Tree is een typisch Abner Preissprookje. Het lijkt kinderlijk eenvoudig, combineert zwarte humor met een happy end, maar heeft diepere lagen.
“In die sleur herkennen we onszelf,” vertelt Preis, die de komende dagen zijn verhaal opvoert op het NDSM-terrein. “De dorpelingen zijn een soort zombies. De maskers die ze opzetten, hebben de gezichten van clowns.”
“Narren zijn van oudsher de rechterhand van de koning, ze relativeren de macht, maar nu leven we in een tijd dat de clown zelf koning is geworden. Dat leidt tot kortzichtigheid, ook in ecologisch opzicht. De snelle oplossing – één dag verlost zijn van depressie – gaat ten koste van het complete bos.”